-wolf-
-wolf-
Germaanse naamstam, reeds vroeg in Germ. namen aan te treffen (vgl. Got. Wulfila, een bijbelvertaler uit de 4e eeuw). Het is een van de frequentste Germ. naamelementen. De wolf werd door de Germ. vereerd als een heilig dier, men denke aan Geri (`de begerige') en Freki (`de vermetele'), de wolven die Odin begeleidden en geluk en overwinning voorspelden en hem berichtten wat op aarde gebeurde (vgl. -raven-). Got. wulfs; Oudhoogduits en Middelhoogduits wolf; Middelnederlands wolf, wulf; Oudsaksisch wulf; Oudfries wolf; Angelsaksisch wulf; Oudnoors ulfr; Gri. lukos, Lukophroon; Lat. lupus; Rus. wolk; Lit. vilkas; Lett. vìlks.
Naar het overzicht van de naamstammen