nit-
nit-
Germaanse naamstam met de betekenis 'nijd, drift, toorn (in de strijd)'. Got. neith `nijd', ga-naitjan `belasteren'; Oudhoogduits nîd, Middelhoogduits nît; Middelnederlands nijt, nijd `drift, haat, hartstocht, wrok, strijdlust, kwaadaardigheid, nijd, afgunst'; Oudsaksisch nîth `haat, toorn in de strijd'; Oudfries nîth, nyd `haat, nijd', Nieuwfries niid: Angelsaksisch nîth `haat, nijd, boosheid, strijd'; Oudnoors nîdh `smaad, hoon, toorn'. Verwant buiten het Germ.: Oudindisch nídâ `smaad, krenking', Gri. oneidos `verwijt, smaad', de Gall. persoonsnaam Nitio-genna, Oudiers nîth `strijd, ellende', Lets naids `haat'.
Naar het overzicht van de naamstammen