wil-
wil-
Germaanse naamstam, dezelfde stam als in Ndl. willen en wil `het willen, het streven'. Got. wiljan; Oudhoogduits wellan, wellen (uit *waljan i.p.v. *wiljan), zelfst. nw. willo `wil', willio `vreugde', Nieuwhoogduits wollen; Oudnederfrankisch willan, willo, Middelnederlands willen, wille; Oudsaksisch willian, wellian, willio; Oudfries willa, wella, zelfst. nw. willa; Angelsaksisch willan, willa; Oudnoors vilja, vile. Verwant buiten het Germ.: Oudindisch vára `keus', váryas `voortreffelijk', Oudperzisch var- `kiezen, willen', Gri. (w)eldomai `ik wens, begeer'; Lat. volo `ik wil', velle `willen'; Oudslavisch voliti `willen'; Oudbulgaars volja `wil'; Welsh en Cornish gwell `beter'.
Naar het overzicht van de naamstammen