Verklaring
Van Lat. felix 'vruchtbaar, gelukkig, geluk brengend'. Vgl. Felicitas en Eutychus. In Romeinse tijd was Felix vaak de naam van slaven en vrijgelatenen (vergelijk Fortunatus); daarna kwam hij reeds vroeg bij christenen voor. In het Nieuwe Testament komt de naam Felix voor als die van de stadhouder in Cesarea, Handelingen 23, 24. Heiligen: 1) Felicianus en Primus, Romeinse martelaars, volgens de legendarische passio tijdens Diocletianus; kerkelijke feestdag: 9 juni; 2) Felix en Adauctus, Romeinse martelaren, waarschijnlijk ook tijdens Diocletianus; kerkelijke feestdag: 30 augustus; 3) Paus Felix I, 269-274; kerkelijke feestdag: 20 mei; 4) Felix, derde bisschop van Metz (3e of 4e eeuw); kerkelijke feestdag: 21 februari; 5) Felix van Nola, belijder, waarschijnlijk tijdens Decius, zeer vereerd in de Oudheid; kerkelijke feestdag: 14 januari; 6) Felix II paus van 483-492; kerkelijke feestdag: 25 februari; 7) Felix, bisschop van Dunwich, 'apostel' van de Oostangelen (630), vermoedelijk Bourgondïer van geboorte; kerkelijke feestdag: 8 maart; 8) Felix en Regula, broer en zus, volgens een legende martelaars bij Zürich in 304, patroons van Zürich; kerkelijke feestdag: 11 september. Zie ook Felicitas. In de Middeleeuwen was de naam niet frequent, hoewel bij Mansion reeds een voorbeeld uit 745 wordt genoemd; Kortrijk 1300-50 (Debrabandere); Rheinland: Filex 10e/11e eeuw, Felix 1096. Het eerste voorbeeld in Holland dateert van omstreeks 1600 (Van der Schaar). Zie ook Fortunatus.