ald-
ald-
Germaanse naamstam met de betekenis `oud', oorspr. betekenis `opgegroeid, ervaren' (vgl. Ndl. `Hoe oud ben je?'). Got. altheis; Oudhoogduits, Middelhoogduits en Nieuwhoogduits alt; Oudsaksisch ald `oud, opgegroeid'; Oudfries ald, old, Nieuwfries âld, aeld; Angelsaksisch eald, superlatief ield(e)st `uitstekend'. Bij een Indogerm. basis *al. Vgl. voor de betekenis Got. alan `opgroeien' en Oudnoors ala `voeden, voortbrengen, verwekken'. Buiten het Germ.: Lat. alere `voeden' (vgl. Ndl. alimentatie), altus `gegroeid, hoog', adultus `volwassen' en Iers alim `ik voed'. In de meeste Ndl. namen met ald- moeten we echter metathesis (omzetting van de medeklinkers) uit adel- aannemen.
Naar het overzicht van de naamstammen