regin-
regin-
Germaanse naamstam met oorspr. de betekenis `raad, raadsbesluit (der goden)'. Het heeft in namen echter nog slechts een versterkende betekenis, dus: `sterk, zeer' (vgl. enkele van de onderstaande voorbeelden), rein- werd tenslotte vermoedelijk opgevat als `rein, zuiver'. Aangezien het een onzijdig woord was, kwam het alleen als eerste lid in Germ. namen voor (m. namen hadden als tweede lid altijd een m. woord, vr. namen een vr. woord). Vgl. Got. ragin `raad, besluit', ragineis `raadgever, raadsheer'. In het Oudhoogduits alleen in eigennamen; Oudsaksisch regan-, regin-, rein-, rên-, versterkend in reginthiof `aartsdief'; Angelsaksisch reg(e)n, slechts met versterkende betekenis: regnthêof `aartsdief'; Oudnoors regin, rögn `de beslissenden, de goden'. Bij een Germ. wortel *reg- `ordenen', Indogerm. *rek-. Verwant buiten het Germ.: Oudind. racanam `ordenen, verrichten'; Russ. rok `noodlot'. Zie ook onder -rik-. Zie voor de overgang van egi- tot ei- bij eg-, Eibe en Raimund.
Naar het overzicht van de naamstammen